Amor Fati
05 06 2023
“Amor Fati”, heb je lot lief, is een bekende uitspraak van Nietzsche. Onze vrijheid is maar zeer beperkt, we kunnen beter ons lot lief hebben. Volgens Nietzsche zijn we zelfs helemaal niet vrij, maar leven we in de eeuwige wederkeer van het zelfde. Nietzsche’s wil tot macht komt er daarom ook op neer dat we het leven moeten willen dat ons wil.
Wellicht had Nietzsche’s Amor Fati iets te maken met zijn gezondheid. Want net als Epicurus putte Nietzsche kracht uit zijn chronische ziekte; bij Epicurus was die, net als bij Montaigne, het gevolg van nierstenen, bij Nietzsche was die het gevolg van een tijdens zijn studententijd opgelopen syfilis - en herpes genitalis. De syfilis zorgde bij tijd en wijle voor helse pijnen, tijdelijke blindheid en allerlei andere ongemakken. Niet in de laatste plaats door de experimentele behandelmethoden van syfilis in de 19-de eeuw.
Er waren dagen dat Nietzsche alleen maar in zijn bed kon liggen en niet of slechts één uur per dag kon werken. En in het laatste stadium leidde de syfilis zoals bij iedereen ook bij Nietzsche tot gekte; zo begon hij rond 1889 vanuit Turijn nogal vreemde briefjes te schrijven naar vrienden en familie. Tijdens dat laatste stadium van zijn syfilis heeft Nietzsche vermoedelijk, net als zijn vader voor hem, een beroerte gekregen waardoor hij niet meer in staat was te praten of te lopen.
Maar tot 1889 bracht zijn chronische ziekte zijn geest tot de zogenaamde “Grote Gezondheid”, wat resulteerde in een, zowel literair als filosofisch, uniek oeuvre.
Nietzsche’s aversie tegen het Christendom, die “religie voor armen, slaven en zieken” die de vrije wil propageerde, was in lijn met zijn Amor Fati. Een vrije wil die bedoeld is om degenen die “het kwaad” kiezen te kunnen straffen; met hel en verdoemenis, de erfzonde of gewoon met het bekende “eigen schuld, dikke bult”. Voor Nietzsche bestond die eigen schuld niet; alles was volgens hem voorbestemd, als gevolg van een leven dat ons wil, in plaats van andersom.
Dat iets in het leven dat ons wil, noemt Henri Bergson “Elan Vital” en Spinoza “Conatus”, maar het komt allemaal op hetzelfde neer. Voor een materialistisch vitalist is dat iets ook materie, ook al is nog niet precies bekend wat dat iets dan is; wellicht is het een vorm van energie. Maar dàt het bestaat is duidelijk: als we alle atomen waar de mens uit is opgebouwd bij elkaar doen hebben we immers nog geen mens. Er moet dus nog iets zijn.
Dat Elan Vital zit ook in het onkruid dat tussen de tegels door omhoog klimt. Het is een kosmische oerkracht die zit in alles dat leeft - en volgens sommige materialisten (en animisten) ook in alles dat nìet leeft. Van de Egyptische graankorrel die 4000 jaar in een graftombe van een farao heeft gewacht op aarde en water om te ontkiemen, tot de sterren aan de hemel.
Dat Elan Vital is voor de meeste mensen te sterk om zich er tegen te kunnen verzetten. Wat misschien de reden is dat suïcide volgens Albert Camus het enige echt serieuze filosofische probleem was.
Stoïcijnse filosofen als Seneca zagen suïcide vooral als een esthetische kwestie in uiterste noodgevallen. Op het moment dat belangrijke Epicurische levensdoelen als geluk en vrijheid zo worden bedreigt dat je ze alleen maar kunt verliezen - of al verloren hebt - dan is er voor de stoïcijnen maar één uitweg: suïcide. Niet voor niets wordt Cato ook wel de moedigste van alle Romeinen genoemd.
Heb je door het lot een minder goede aanleg en opvoeding meegekregen, of heb je door dat lot geestelijke of fysieke schade opgelopen, dan kan je daar maar beter kracht uit putten door je lot lief te hebben; veranderen doe je er toch niets aan. Ook wrok en haat hebben geen zin, de mensen uit het verleden die je geestelijk of fysiek schade berokkenden zijn nauwelijks iets te verwijten. Het kleine beetje vrijheid dat ook zij hadden heeft hen, met hun Elan Vital, als vanzelf tot hun gedrag gedreven.
Naast aanleg zorgt ook opvoeding voor onvrijheid. Ouders die vanwege een te hoge hypotheek gedwongen zijn continue te werken voor een baas, daarom hun kinderen weg moeten brengen naar de opvang en als ze dan thuis zijn denken hun kinderen met oppervlakkigheden in plaats van met echte aandacht te kunnen opvoeden tot vrije individuen, maken een kind tot wie hij is.
De oppervlakkige leegte die onze maatschappij vervolgens dag in dag uit over kinderen uitstort; met slecht doordachte en slecht opvoedende tv, literatuur, “sociale” media, sport en spel doet samen met het gebrek aan beschaving en een gebrek aan filosofie, oftewel een gebrek aan liefde voor wijsheid, de rest.
Dat we nauwelijks vrij zijn mag dan tragisch zijn, met Nietzsche’s Amor Fati wordt het ook een kans: niet zoals de optimist overal het goede zien of zoals de pessimist overal het slechte, maar als de tragicus die Nietzsche was de werkelijkheid zien zoals ze is; als kans om je lot te omarmen door je natuur te omarmen, en met dat kleine beetje vrijheid dat we ondanks Nietzsche best wel hebben, degelijk onderbouwd de juiste keuzes maken. Of, om toch weer met Nietzsche af te sluiten: als kans om, passend bij je lot, te kiezen voor “een ja, een nee, een rechte lijn”.
J. Mekkes